Download Print deze pagina

Dräger Polytron 5000 Series Gebruiksaanwijzing pagina 83

Verberg thumbnails Zie ook voor Polytron 5000 Series:

Advertenties

4. Sluit de slang aan op de fitting van de adapter.
5. Ga naar het menu, zie (zie "Menu's oproepen",
pagina 80).
8.7
Nulpuntafstelling
8.7.1 Algemene informatie
In plaats van stikstof of synthetische lucht kan ook de
omgevingslucht worden gebruikt om het nulpunt van de
sensor in te stellen, maar wel alleen, indien van het gebied
bekend is dat het doelgas of andere gassen waarvoor de
sensor wellicht kruisgevoelig is (zoals weergegeven op het
datasheet van de sensor) niet aanwezig is. In dit geval is geen
cilinder of kalibratie-adapter nodig voor de nulpuntafstelling.
WAARSCHUWING
Kalibratiefout bij nulkalibratie
Onvoldoende omgevingsluchtstroom kan kalibratiefouten
veroorzaken.
► Zorg ervoor dat er voldoende omgevingsluchtstroom naar
de sensor is.
®
Polytron
5100 EC-specifiek:
Een nulpuntafstelling voor zuurstof (O
mogelijk, daarom wordt deze functie niet in het menu
weergegeven.
®
Polytron
5200 CAT-specifiek:
Sensoren mogen niet worden gekalibreerd met zuivere
stikstof. Katalytische sensoren benodigen zuurstof voor een
goede werking.
®
Polytron
5720 IR-specifiek:
Voor Polytron 5720 IR (met PIR 7200 voor detectie van
koolstofdioxide) mag alleen stikstof of synthetische lucht
zonder CO
-gehalte voor een nulkalibratie worden gebruikt.
2
8.7.2 Nulpuntafstelling uitvoeren
Voorwaarden:
– De sensor heeft de opwarmfase beëindigd
– De kalibratie is voorbereid.
Alle instrumenten behalve Polytron 57x0 IR
1. Selecteer -0- Adj en bevestig met [OK].
 Het onderhoudssignaal wordt verzonden via de
analoge interface. Er worden geen alarmen of
foutrelais geschakeld.
 Op het display knippert de actuele waarde (bijv. 2).
2. Gebruik synthetische lucht of stikstof als de
omgevingslucht niet kan worden gebruikt.
a. Stel de gasstroom in overeenkomstig de gebruikte
sensor (zie "Gasstroom voor afstellingen", pagina 82).
Voer de afstelling uit nadat de sensor gedurende
3 minuten is blootgesteld aan het testgas en de
weergegeven waarde stabiel is.
3. Tik op [OMHOOG] / [OMLAAG] om de waarde naar 0 te
brengen.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron 5000 Series
)-sensoren is niet
2
4. Bevestig met [OK].
 Het nulpunt is afgesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
5. Schakel de gasstroom uit en verwijder de kalibratie-
adapter van de sensor of maak de slang los.
Polytron 57x0 IR
1. Selecteer -0- Adj en bevestig met [OK].
 Het onderhoudssignaal wordt verzonden via de
analoge interface. Er worden geen alarmen of
foutrelais geschakeld.
 De weergave op het display toont "lopende
gedachtestreepjes" en wisselt dan tussen CAL en de
actuele waarde (bijv. 0,1).
2. Gebruik synthetische lucht of stikstof als de
omgevingslucht niet kan worden gebruikt.
a. Stel de gasstroom in overeenkomstig de gebruikte
sensor (zie "Gasstroom voor afstellingen", pagina 82).
Voer de afstelling uit nadat de sensor gedurende
3 minuten is blootgesteld aan het testgas en de
weergegeven waarde stabiel is.
3. Tik op [OK].
 Als de afstelling succesvol was, wisselt de weergave
op het display tussen CAL en OK. Anders wisselt deze
tussen CAL en FAIL.
– Als er niet binnen ca. 5 minuten opnieuw op [OK]
wordt getikt, pauzeert het instrument en wisselt de
weergave op het display tussen CAL en FAIL.
– Als er op [OMHOOG] wordt getikt, wordt de afstelling
afgebroken. Het menu wordt weer weergegeven.
4. Bevestig met [OK].
 Het nulpunt is afgesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
5. Schakel de gasstroom uit en verwijder de kalibratie-
adapter van de sensor of maak de slang los.
8.8
Gevoeligheidskalibratie
8.8.1 Algemene informatie
®
Polytron
5310 IR-specifiek:
Door het ontwerp van de DSIR-gassensor is het
uitgangssignaal van de gassensor beperkt tot 45 %. . . 55 %
van de interne voedingsspanning van het instrument. Als de
gasconcentratie blijft stijgen nadat de bovengrens van het
sensoruitgangssignaal is bereikt, nemen de waarden die door
het instrument aan de evaluatie-eenheid worden teruggemeld
en daar worden weergegeven, niet toe. Bij stoffen met
bijzonder lage afstellingfactoren resp. handmatige
configuratie van een hoge gevoeligheidsafstellingfactor bij de
sensor kan dit reeds gebeuren bij concentraties onder
100 %OEG. Voor afstelling met vervangend gas dient een
juiste activatie van het alarm derhalve te worden
gecontroleerd met een testgasconcentratie die overeenkomt
met de alarmgrens. Indien nodig kan het weergeefbare
meetbereik worden vergroot door het uitgangssignaal van de
sensor naar behoefte te reduceren en vervolgens op het
instrument af te stellen (zie hoofdstuk "Handmatige
gevoeligheidskalibratie van het uitgangssignaal" in de
gebruiksaanwijzing van de DSIR-gassensor).
|
nl
Kalibratie
83

Advertenties

loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Polytron 5100Polytron 5200Polytron 5310Polytron 57 0 series