De oplader mag alleen worden onderhouden en gerepareerd door bevoegd personeel dat speciaal is geïnstrueerd
over de gevaren.
GEVAAR
In geval van schade aan de oplader:
Raak de beschadigde plekken niet aan;
•
Haal de stekker uit het stopcontact;
•
Schakel een elektricien in.
•
Dit product mag niet worden gebruikt door personen (inclusief kinderen) met beperkte fysieke, zintuiglijke of
mentale capaciteiten of met een gebrek aan ervaring en kennis.
De oplader mag niet worden gebruikt door kinderen of personen die de gebruiksaanwijzing niet kunnen lezen en
begrijpen, tenzij ze onder streng toezicht staan van een verantwoordelijke persoon die een veilig gebruik kan garanderen.
Gebruik de batterijlader binnenshuis in een droge omgeving, beschermd tegen regen, ijs, sneeuw, wind of
hoge luchtvochtigheid en binnen de toegestane en verwachte omgevingslimieten.
De plaats waar de oplader wordt gebruikt, moet schoon, koel en droog zijn en mag niet worden blootgesteld aan
vorst en/of direct zonlicht of abnormale temperaturen.
Zorg ervoor dat de ruimte rond de oplader voldoende geventileerd is.
Opslagtemperatuur
Omgevingstemperatuur tijdens opladen
Gebruikstemperatuur
Gebruik van het product onder andere dan de vermelde omstandigheden is niet toegestaan. Raadpleeg ook
paragraaf 4.7 voor richtlijnen over de installatie- en gebruiksomgeving.
Het is verplicht om het aansluitsnoer, het verlengsnoer en de netstekker met droge handen aan te raken en
ervoor te zorgen dat er geen natte en/of vochtige lichaamsdelen of omliggende zones zijn die een risico
kunnen vormen voor de persoon.
Controleer voordat u de oplader op het lichtnet aansluit of deze overeenkomt met de aanduidingen op de oplader
(zie paragraaf 2.2 "Technische gegevens").
Voor meer elektrische veiligheid wordt aanbevolen om de oplader aan te sluiten met een
differentieelschakelaar (30 mA, 30 ms).
LET OP
Tijdens het opladen kan een onjuiste netspanning of netfrequentie een overspanning in de
oplader veroorzaken. Hierdoor kan schade ontstaan aan de oplader.
Controleer of de netspanning en netfrequentie overeenkomen met de specificaties op het
typeplaatje van de oplader.
Houd de oplader uit de buurt van paperclips, munten, sleutels, spijkers, schroeven of andere kleine metalen
voorwerpen (waaronder ijzervijlsel en/of metalen in het algemeen) die een verbinding kunnen veroorzaken
tussen de contacten van de batterij of de oplader. Kortsluiting tussen de batterij of oplaadcontacten kan leiden
tot brandwonden en brand.
De batterijlader moet stabiel worden gebruikt op een tafel en/of plat oppervlak en niet op een bewegend
voertuig of wagen.
Plaats de oplader zo dat de geplaatste batterij er niet uit kan vallen.
Haal de batterij altijd uit de lader zodra het opladen is voltooid.
Het gebruik van batterijladers voor andere dan de toegestane doeleinden kan leiden tot gevaarlijke situaties.
GEVAAR
Als de oplader die bedoeld is voor een bepaald batterijtype wordt gebruikt met andere batterijtypes,
bestaat er brand- en/of explosiegevaar met ernstig of dodelijk letsel en schade aan eigendommen en/of
personen tot gevolg.
De volgende tabel beschrijft de betekenis van de verschillende symbolen die op de oplader kunnen staan.
Het niet in acht nemen van de veiligheidssymbolen en -tekens kan leiden tot gevaarlijke situaties met mogelijke
schadelijke gevolgen zoals ernstig persoonlijk letsel of overlijden en/of schade aan de apparatuur zelf.
0310.0369_02
+0 °C ÷ +50 °C
+5 °C tot +45 °C
+0 °C tot +45 °C
507