van de matrix uit het voorgaande voorbeeld de volgende matrix in:
[[1,2,3],[4,5,6],[7,8,9]]. Het onderstaande linkerbeeldscherm
laat de nieuwe matrix in de ALG-modus zien, voordat ` is ingedrukt. Het
rechterbeeldscherm laat de toepassing van de functie RPL zien om de matrix te
vervangen in NS(2), de 2×2 matrix in de 3×3 matrix die zich nu in
ANS(1) bevindt, beginnende op positie {2,2}:
Wanneer we in de RPN-modus werken en ervan uitgaande dat de 2×2 matrix
al in het stapelgeheugen staat, gaan we als volgt te werk:
[[1,2,3],[4,5,6],[7,8,9]]`™ (deze laatste toets wisselt de
inhoud op niveaus 1 en 2 van het stapelgeheugen) {1,2} ` ™ (een
andere wissel van niveaus 1 en 2) REPL.
De functie → DIAG
De functie
DIAG neemt de hoofddiagonaal van een vierkantmatrix van
→
×
dimensies n
n en maakt een vector van dimensie n met de elementen van de
hoofddiagonaal. Voorbeeld: we kunnen de hoofddiagonaal voor de matrix uit
de vorige oefening berekenen met:
Met de 3×3 matrix in het stapelgeheugen in de RPN-modus moeten we gewoon
DI G activeren om hetzelfde resultaat als hierboven te krijgen.
de functie
De functie DIAG →
De functie DIAG
neemt een vector en een lijst met matrixdimensies {rijen,
→
kolommen} en maakt een diagonaalmatrix waarbij de hoofddiagonaal
vervangen wordt door de juiste vectorelementen. Voorbeeld: het commando
DI G ([1,-1,2,3],{3,3})
Blz. 10-12