De functies I R en R I worden gebruikt om een getal van een heel getal (I) om
te zetten in een reël getal (R) of vice versa. Hele getallen worden weergegeven
zonder zwevende decimale punten, aangezien reële getallen die hele getallen
weergeven een zwevende decimale punt hebben, bijvoorbeeld,
De functie
NUM geeft dezelfde bewerking als de toetsencombinatie ‚ï
(behorende bij de toets `). De functie
NUM zet een symbolisch resultaat
om in zijn zwevende kommawaarde. De functie
Q zet een zwevende
Q π zet een zwevende
kommawaarde om in een breuk. De functie
kommawaarde om in een breuk van π , als een breuk van π voor het getal wordt
gevonden, anders wordt het getal omgezet in een breuk. Hierna worden
voorbeelden van deze drie functies getoond.
Naast de functies in het menu REWRITE, zij de functies DISTRIB, EXPLN,
EXP2POW, FDISTRIB, LIN, LNCOLLECT, POWEREXPAND en SIMPLIFY ook van
toepassing op algebraïsche uitdrukkingen. Verscheidene van deze functies zijn
in dit hoofdstuk behandeld. Ter volledigheid worden hier toch de hulpteksten
van deze functies weergegeven.
DISTRIB
EXPLN
Blz. 5-29